woensdag, december 10, 2025

De mythe van de denkende machine

 

Sinds de opkomst van kunstmatige intelligentie duikt steeds dezelfde vraag op: kan een computer denken? Die vraag, die al in de twintigste eeuw door filosofen als John Searle werd gesteld, klinkt nog altijd door in het debat over AI. In zijn bekende Chinese-kamerargument beschreef Searle een persoon die volgens vaste regels Chinese tekens verwerkt, zonder de betekenis te begrijpen (Searle 1980). Daarmee liet hij zien dat een computer wel symbolen kan verwerken, maar geen echt begrip heeft. 

De vraag of computers kunnen denken is misschien niet de juiste vraag. Kunstmatige intelligentie is namelijk niet in de eerste plaats een vorm van denken, maar van communicatie. Als je kijkt naar de geschiedenis van media en communicatie, dan is kunstmatige intelligentie niet iets compleet nieuws of revolutionairs. Het is meer een volgende fase in een lang proces dat al veel eerder is begonnen. Al heel lang proberen mensen namelijk manieren te bedenken om communicatie met behulp van technologie te regelen en te verbeteren. AI past in die lange traditie van technische ontwikkelingen op het gebied van communicatie (Bory, Natale & Trudel, 2021).

Dit essay onderzoekt in hoeverre de vraag of een computer kan denken een misvatting is, omdat kunstmatige intelligentie fundamenteel een communicatief, niet-cognitief fenomeen is. Om dat te begrijpen wordt gebruikgemaakt van twee mediahistorische perspectieven. Het intermediale perspectief van Balbi en Magaudda laat zien hoe AI voortkomt uit eerdere communicatietechnologieën (Balbi & Magaudda 2018). Het evolutionaire perspectief van Scolari helpt te begrijpen hoe AI zich ontwikkelt binnen patronen van opkomst, dominantie en verandering (Scolari 2013). Hierdoor wordt duidelijk dat AI minder over denken gaat en meer over hoe menselijke communicatie zich blijft ontwikkelen.

Intermediaal perspectief

Vanuit het intermediale perspectief kan kunstmatige intelligentie worden gezien als onderdeel van een netwerk van oude en nieuwe communicatietechnologieën. Balbi en Magaudda benadrukken dat elke zogenaamde digitale revolutie niet uit het niets ontstaat, maar altijd voortbouwt op eerdere media. Nieuwe technologieën nemen functies, vormen en betekenissen over van hun voorgangers en veranderen die geleidelijk. Dit betekent dat we AI niet moeten zien als iets compleet nieuws, maar als een voortzetting van een veel oudere ontwikkeling. Bory, Natale en Trudel (2021) stellen dat de geschiedenis van AI tot nu toe te vaak is verteld als een verhaal over denken, terwijl het eigenlijk over communicatie zou moeten gaan. Zij betogen dat AI begrepen moet worden als onderdeel van de bredere geschiedenis van media en communicatie. AI is niet iets radicaal nieuws, maar een volgende stap in een lange ontwikkeling waarin mensen communicatie technisch proberen te organiseren.

Deze ontwikkeling is al eeuwen bezig. Denk aan de telegraaf die taal omzette in code of de telefoon die stemgeluid omzette in elektrische signalen. Ook de computer is een medium dat tekst, beelden en getallen samenbrengt in één digitaal systeem (Manovich 2001). Elke nieuwe technologie bouwt voort op wat eerder bestond. AI zet deze lijn voort door menselijke communicatiepatronen na te bootsen en te automatiseren. Binnen dat netwerk van media wordt duidelijk dat AI niet denkt, maar communiceert. De systemen waarmee we vandaag werken - zoals chatbots, spraakassistenten en tools die beelden genereren - functioneren als een verbinding tussen mensen en data. Ze bootsen menselijke communicatievormen na, maar begrijpen die niet werkelijk, precies zoals Searle beschreef in zijn Chinese kamer (Searle 1980). Een chatbot kan een gesprek voeren zonder te begrijpen wat de woorden betekenen. Een spraakassistent reageert op commando's zonder te weten wat ze uitvoert.

AI-systemen verwerken symbolen volgens regels en patronen die zijn afgeleid uit bestaande mediavormen, zoals schrift, spraak en beeld (Bory, Natale & Trudel 2021). Wat wordt aangeduid als 'intelligentie' is eigenlijk een nieuwe combinatie van communicatiepatronen die al eeuwenlang bestaan. De systemen leren van miljoenen voorbeelden van menselijke communicatie en reproduceren die patronen in nieuwe situaties. Daarmee creëren ze de illusie van begrip.

Vanuit dit perspectief wordt duidelijk dat de vraag of een computer kan denken, te eng is geformuleerd. De vraag suggereert dat AI vergelijkbaar is met menselijk denken, terwijl het eigenlijk gaat om het nabootsen van communicatie. AI is niet een breuklijn tussen mens en machine, maar een nieuwe schakel in de evolutie van media die de communicatie herstructureert. Wat wij als kunstmatige intelligentie beschouwen, is dus minder een cognitieve dan een intermediale innovatie: een netwerk van oude en nieuwe mediavormen waarin menselijke betekenisproductie technisch wordt nagebootst en hervormd.

Evolutionair perspectief

Volgens het evolutionaire perspectief van Scolari (2013) kunnen mediatechnologieën worden begrepen als levende systemen die zich ontwikkelen via patronen van opkomst, groei, overheersing en transformatie. Nieuwe media ontstaan niet plotseling, maar uit aanpassingen en combinaties van bestaande vormen. Wanneer een medium dominant wordt, verdringt het oudere technologieën niet volledig, maar neemt het hun functies over of verandert hun rol. Dit proces noemt Scolari co-evolutie: media beïnvloeden elkaar en passen zich samen aan binnen een groter ecosysteem.

Kunstmatige intelligentie past goed binnen dat model. In de eerste fase, die Scolari emergentie noemt, ontwikkelde AI zich in de jaren vijftig en zestig als een theoretisch onderzoeksveld. Wetenschappers probeerden toen denken om te zetten in logische regels en symbolen. Margaret Boden beschrijft in haar studie AI: Its Nature and Future (2016) hoe deze vroege systemen gebaseerd waren op de hoop dat menselijke cognitie volledig kon worden nagebootst in formele taal. AI was daarmee verwant aan eerdere media die symbolische communicatie automatiseerden, zoals schrift en telecommunicatie.

In de tweede fase, die overeenkomt met dominantie, werd AI zichtbaar en toepasbaar. Vanaf de jaren negentig, met de opkomst van personal computers, internet en grote hoeveelheden digitale data, begon kunstmatige intelligentie zich te verweven met het dagelijks leven. De nadruk verschoof van symbolische logica naar neurale netwerken en machinaal leren. Boden (2016) wijst erop dat dit geen fundamentele breuk was, maar een verschuiving in werkwijze. De symbolische regels van de eerste generatie werden vervangen door statistische patronen. Daardoor kon AI zich beter aanpassen aan complexe communicatieve situaties.

Na de periode van dominantie volgt de huidige fase van aanpassing, waarin AI zich verspreidt door alle bestaande media. Tekst, beeld, geluid en data vloeien samen in systemen die menselijke communicatie nabootsen en uitbreiden. Spraakassistenten combineren taal en geluid, chatbots verwerken tekst en context en beeldgenerators creëren nieuwe visuele vormen. Bory, Natale en Trudel zien daarin geen zuivere breuk met het verleden, maar een voortzetting van eerdere mediale structuren waarin communicatie steeds verder wordt geautomatiseerd. AI vormt zo een nieuw stadium in de evolutie van media: het verandert hoe mensen communiceren, informatie delen en betekenis construeren.

Het evolutionaire model laat zo zien dat de vraag of een computer kan denken weinig oplevert. Wat werkelijk verandert, is niet het denkvermogen van machines, maar de manier waarop communicatie zich technisch ontwikkelt. Kunstmatige intelligentie evolueert niet richting bewustzijn, maar richting complexere vormen van interactie tussen mens en technologie. Zoals Scolari (2013) stelt, overleven media niet omdat ze superieur zijn, maar omdat ze zich kunnen aanpassen. AI past zich voortdurend aan de communicatieve behoeften van de samenleving aan. Juist daarin ligt zijn kracht. De geschiedenis van AI is dus minder een verhaal over denkende machines dan over de voortdurende evolutie van communicatie zelf.

 Conclusie

De vraag of een computer kan denken lijkt op het eerste gezicht fundamenteel, maar vanuit een mediahistorisch perspectief blijkt zij misleidend. Wat Searle (1980) met zijn Chinese kamer aantoonde, dat een machine symbolen kan manipuleren zonder betekenis te begrijpen, kan ook worden gelezen als een beschrijving van wat media altijd al doen. Machines en communicatiesystemen verwerken tekens, signalen en gegevens, maar geven daar zelf geen betekenis aan. In die zin is kunstmatige intelligentie niet een denkende entiteit, maar een uitbreiding van eeuwenoude pogingen om communicatie technisch te organiseren.

Het intermediale perspectief van Balbi en Magaudda (2018) maakt zichtbaar dat AI voortbouwt op oudere media die taal, beeld en geluid omzetten in overdraagbare vormen. De zogenoemde digitale revolutie is dus geen breuk, maar een nieuwe fase in de geschiedenis van bemiddeling. Het evolutionaire perspectief van Scolari (2013) laat zien dat AI zich ontwikkelt volgens herkenbare patronen van opkomst, overheersing en herconfiguratie. Zoals Boden (2016) benadrukt, is de evolutie van AI niet gericht op bewustwording, maar op steeds geavanceerdere manieren van communiceren.

Daarmee verschuift ook het uitgangspunt van het debat. De vraag of computers kunnen denken zegt meer over hoe wij denken over technologie dan over de technologie zelf. AI maakt duidelijk dat menselijke communicatie en technologische bemiddeling steeds sterker met elkaar verweven raken. In plaats van te vragen of een computer kan denken, zouden we moeten vragen hoe de geschiedenis van media ons begrip van denken steeds heeft veranderd. In die zin ligt de betekenis van kunstmatige intelligentie niet in het nabootsen van de menselijke geest, maar in het herschrijven van wat communicatie in een digitale wereld betekent (Bory, Natale & Trudel 2021).

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Balbi, Gabriele en Paolo Magaudda, A history of digital media. An intermedia and global perspective (New York 2018) 6-24 en 246-266.

Boden, Margaret A., AI. Its nature and future (Oxford 2016).

Bory, Paolo, Simone Natale en Dominique Trudel, ‘Artificial intelligence. Reframing thinking machines within the history of media and communication’ in: Gabriele Balbi e.a. (red.), Digital roots. Historicizing media and communication concepts of the digital age (Berlijn 2021) 95-113.

Manovich, Lev, The language of new media (Cambridge MA 2001).
Miller, Vincent,
Understanding digital culture (Londen 2020).

Scolari, Carlos A., ‘Media evolution. Emergence, dominance, survival, and extinction in media ecology’, International Journal of Communication 7 (2013) 1418-1441.

Searle, John R., ‘Minds, brains, and programs’, Behavioral and Brain Sciences 3 (1980) 417-457.

De Boose, T., ‘Kan een computer denken? Nee, zei filosoof John Searle (1932-2025), lang voor de opkomst van AI’, De Standaard, 9 januari 2025. https://www.standaard.be/inspiratie/helpdesk/kan-een-computer-denken-nee-zei-filosoof-john-searle-1932-2025-lang-voor-de-opkomst-van-ai/94128340.

De illustratie is gegenereerd met behulp van AI (ChatGPT, DALL-E, 2025). Het beeld is een artistieke interpretatie van het vraagstuk ‘Kunnen computers denken?’ en dient uitsluitend als conceptuele, verhalende verbeelding.



Geen opmerkingen: