Tijdens het beklimmen van een berg, op weg naar bedevaartsoord Phnom Sampeau, zagen we hoe de eerst zo vrolijke gids Tin steeds stiller en somberder werd. Zwijgend liepen we achter elkaar aan. Ongeveer op twee derde van de berg bereikten we onze bestemming, vanzelfsprekend kwam ik daar zuchtend en steunend een minuut of vijf later aan dan Michael en Tin.
Naast een tempel en veel mediterende (maar ook lachende en zelfs rokende) monniken zagen we een klein Oostbloks aandoend huisje. Voor het huisje begon Tin aarzelend, met tranen in zijn ogen zijn verhaal.
Iedereen moest van de Rode Khmer op het land werken. Hiertoe werden gezinnen uit elkaar gerukt, omdat Pol Pot het beter vond dat mensen in groepen van min of meer dezelfde leeftijd werkten. Ook Tin, zijn zus en ouders waren uit elkaar gerukt.
In de groepen heerste geen gezamenlijk delen van het leed, integendeel, de commandanten van de groepen zorgden ervoor dat iedereen tegen elkaar werd opgezet. Wilde je zelf niet dood, dan moest je iemand anders verraden. Elke dag verdwenen er mensen uit de groepen zonder dat iemand wist waar ze bleven. Tin hoorde via via dat zijn moeder bezweken was onder de zware arbeid in de rijstvelden en ging naar het ziekenhuis. Daar bleek zij al te zijn overleden. Tin bleef een hele nacht naast het lijk van zijn moeder liggen in doodsangst. Achteraf hoorden mensen pas dat de ziekenhuizen de mensen allemaal een spuitje gaven, zogenaamd een medicijn, maar de uitwerking had altijd de dood tot gevolg.
Nadat de Rode Khmer eindelijk verjaagd was gingen de mensen op zoek naar hun verloren familieleden. Men had nog geen idee wat er zich onder het gruwelijke bewind van Pot Pot werkelijk had afgespeeld. Ook Tin, op dat moment 16 jaar, ging op zoek naar zijn vader en zus. Met een tiental mannen uit de buurt kwamen ze uiteindelijk bij de grotten van Phnom Sampeau terecht. Daar zagen de, veelal jonge, mannen het meest gruwelijke tafereel denkbaar. Of eigenlijk ondenkbaar, onmenselijk. De omgeving van de grot zat onder het bloed, bij het afdalen van de grot zagen ze tientallen lijken in de diepte liggen. Honderden mensen zijn hier van meters hoge rotsen de grotten in gegooid en te pletter gevallen. De lijken waren zo verminkt en verbrijzeld dat velen onherkenbaar waren.
Uit eerbied voor de slachtoffers hebben de mannen alle menselijke resten uit de grot gehaald en de botten verzameld in een soort kooi. Dat dit nooit vergeten zou worden. Later is er een monument voor de vele slachtoffers gekomen en een tempel met liggende Boeddha. Tin zal nooit weten of zijn vader en zus hier om het leven zijn gekomen, in ieder geval heeft hij ze nooit meer gezien.
De arbeiders werden de berg op gejaagd langs een metershoge trap. Dan kwamen ze bij het huisje waar de intake plaatsvond. Zulke dingen kunnen alleen verzonnen zijn door zieke geesten. Na de intake volgde altijd de gruwelijke dood.
Zelfs als je er staat en je hoort het verhaal en ziet de schedels is het ongelooflijk dat dit echt gebeurt is. Zo gruwelijk en eigenlijk heeft de wereld er destijds maar nauwelijks bij stilgestaan.
Tin vertelde dat hij tot twee jaar geleden nooit meer in Sampeau geweest is, het was te pijnlijk voor hem. Toch besloot hij om toeristen ermee naar toe te nemen, alleen opdat men dit niet zal vergeten, ter nagedachtenis. En om steeds weer dit verhaal te vertellen, opdat dit nooit maar dan ook nooit meer voor mag komen.
Wat hebben wij een respect voor Tin, wat is het dapper om keer op keer weer deze gruwel te moeten aanschouwen en dan 's nachts opnieuw in zijn nachtmerries. Wat heb ik mij geschaamd dat ik zuchtend de berg op ben geklommen, wat was ik dankbaar en blij dat ik dit deed als toerist. En wat voel je jezelf machteloos, want je kunt niets voor die mensen doen. Het enige houvast dat zij, naar eigen zeggen, nog hebben is het Boeddhisme. Dat helpt de mensen deze nachtmerrie te verwerken, al zal zelfs de Boeddha niet kunnen zorgen dat deze ooit voorbijgaat.
Labels: Rode Khmer, Pol Pot, Killing Caves, Phnom Sampeau, monniken, grotten, rijstvelden
Geen opmerkingen:
Een reactie posten